ves.sr

straatverkopers-st__8_bw_detailfotoEEN BRANDWEERMAN DIE als hij geen dienst heeft wat bijverdient door taxi te rijden, maakt onderdeel uit van de ‘informele economie’. En zo zijn er binnen de samenleving meer voorbeelden te noemen. Op de vraag aan het Stichting Planbureau Suriname (SPS) of zij beschikt over deskundigheid inzake dat deel van de economie dat zich aan de openbaarheid onttrekt, komt een simpel antwoord. “Nee, wij houden ons alleen bezig met de formele sector van de economie!”, reageert een SPS-medewerker.

Het zal wel niet de bedoeling zijn geweest, maar de betrokkene bracht perfect onder woorden dat de informele sector in het overheidsbeleid nog minder dan een ondergeschoven kindje is. Eerder een blinde vlek: iets wat men niet ziet of begrijpt, ondanks het feit dat er herhaaldelijk op gewezen wordt. Want denk maar niet dat er iets over te vinden is in bijvoorbeeld het Stabilisatie- en herstelplan 2016-2018 (SHP), het huiswerk dat de regering een paar maanden geleden inleverde bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF).

Is dat zo erg? Ja, dat is erg. Het motto van het SHP is namelijk ‘Van crisisbeheersing naar transformatie van de economie’. En van de informele sector die ik zo dadelijk preciezer zal omschrijven lopen allerlei lijnen naar zowel het een (de crisis) als het ander (de economie van de toekomst). Dus als je die buiten beschouwing laat, komen heel wat onderdelen van dat plan op losse schroeven te staan.

Het begrip informele economie wordt doorgaans herleid tot de antropoloog Keith Hart (1975), die het gebruikte om het gebied aan te duiden tussen legale en illegale economische activiteiten. Sindsdien zijn er boekenkasten over volgeschreven, met name in het kader van de ontwikkelingshulp van rijke aan arme landen. Daarbij kwamen ook andere benamingen naar voren zoals overlevingseconomie, schaduweconomie en huishoudeconomie.

De Surinaamse econoom Deryck Ferrier, die ruim tien jaar geleden in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam herhaaldelijk naar eigen zeggen zonder veel succes heeft geprobeerd het een en ander boven water te krijgen, maakt bij voorkeur een onderscheid tussen de ‘underground economy’ en de hosselcultuur.

Crimineel

“De pooier die in het bos vrouwen voor zich laat werken, is een crimineel”

HOOFDZAAK IS DAT het gaat om activiteiten die feitelijk deel uitmaken van de in een land geproduceerde goederen en diensten, die bijdragen tot de werkgelegenheid en die inkomen verschaffen, maar geen formele status hebben. Om de doodeenvoudige reden dat betrokken werkgevers en werknemers er geen boekhouding op nahouden en niet officieel bij de overheid (waaronder de Belastingdienst!) ingeschreven staan.

In zijn afstudeerscriptie ‘Onverantwoord ondernemen’ noemde Edo de Vries Robbé in 2004 informaliteit, illegaliteit en criminaliteit ‘enkele van de belangrijkste kernmerken van de Surinaamse economie’. Hij bepleitte dat in ieder geval onderscheid zou worden gemaakt tussen legaal en illegaal (met de bestaande wet- en regelgeving als uitgangspunt) en tussen crimineel en niet-crimineel (met het gebruik of de dreiging van geweld als maatstaf). Maar hij erkende dat in bepaalde gevallen de goudsector bijvoorbeeld de drie genoemde kenmerken samenkomen en in elkaar overlopen. De huisvrouw die maaltijden verkoopt aan mensen in de buurt, heeft een bijverdienste en dat op zich is niet verboden. De porknokker die met zijn boeltje neerstrijkt op het terrein dat de een of andere autoriteit in de stad heeft verpacht aan een goudbaron of een multinational, is wel illegaal bezig. En de pooier die in het bos vrouwen voor zich laat werken, is een crimineel.

Geen enkele regering heeft tot nu toe systematisch geprobeerd de informele sector in beeld te brengen, laat staan in het gareel te krijgen. Het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS) is in de praktijk de enige overheidsinstantie die zich – sinds 1991 – van tijd tot tijd bezighoudt.

Zo schatte het voor 2006 het aandeel van de informele sector in de totale economie (uitgedrukt in het bruto binnenlands product) op 18,2 procent . En voor hetzelfde jaar werd veldonderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat in de kustvlakte circa 51 procent van de werkgelegenheid in niet-agrarische sectoren ‘informeel’ mocht heten. In de landbouw is de informele sector sowieso aan de orde van de dag, omdat daar geen registratieplicht geldt.

Noodzakelijk 

Straatverkopers -ST (5)

HOEWEL HET ABS destijds, in een artikel van directeur Iwan Sno (Statistical Papers-7, december 2008), benadrukte dat ‘regelmatige, goede schattingen van de informele sector noodzakelijk zijn’, is sindsdien geen nieuw cijfermateriaal naar buiten gekomen. Als je dan leest dat het personeel van het ABS in augustus van dit jaar nog in actie kwam vanwege het uitblijven van salarissen, kun je op je vingers natellen dat het werk van dit bureau geen prioriteit is voor deze regering.

Terug naar de huidige crisis: wat heeft de informele sector daarmee te maken? Mensen die het weten kunnen (en niet doen alsof hun neus bloedt) zijn het erover eens dat de informele sector nu de wind in de zeilen heeft en voor heel wat mensen een uitkomst is.

Sham Binda, voorzitter van de Associatie van Kleine en Middelgrote Ondernemingen (Akmos), ziet zelfs een stijgende lijn van de informele sector sinds de onafhankelijkheid (1975). Daar doet deze crisis nog een schepje bovenop, omdat ondernemers hun kosten moeten verminderen en interen op reserves om te overleven en tegelijkertijd huishoudens zich in tal van bochten wringen om hun verlies aan koopkracht te compenseren.

Binda heeft niet de illusie dat de informele sector geheel aan banden gelegd kan worden, al was het maar omdat het land te groot is voor een zwak overheidsapparaat. Maar in het binnenland is langzamerhand een free for allsituatie ontstaan, waarvan de gevolgen nog lang zullen doorwerken. Hij denkt dan onder anderen aan de mobiele houtzagerijtjes zonder vergunning, de Brazilianen in de goudsector die onder dekking van concessiehouders in Paramaribo Surinamers de kaas van het brood eten, de smokkelaars van bosproducten naar Frans-Guyana en de illegale zandwinning.

Daar komt, zegt hij, nog bij dat steeds meer onroerend goed in de informele sector belandt. Terwijl een vraagstuk als de grondrechten van marrons en inheemsen onopgelost blijft.

Politisering economie

DE KERN VAN de problemen schuilt volgens Binda in de politisering van de economie. Die blokkeert de ontwikkeling van het land, omdat partijen en politici hopeloos verstrikt zijn in een permanente machtsstrijd met de rijkdom van het land als inzet. Het ‘algemeen belang’ ontbreekt in het collectief bewustzijn, al hebben sommigen er wel de mond van vol. Wat dat betreft spelen politieke leiders de rol van de lamme die de blinde helpt. Daarom rammelt een ‘plan’ zoals het SHP aan alle kanten en daarom ook valt van het aanstaand Ontwikkelingsplan (2017-2021) moeilijk te verwachten dat het de aanzet geeft tot een nieuwe, gezonde economie. Een belangenorganisatie die op dit gebied al een tijdje aan de weg timmert, is de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven (VSB). In een terugblik op het voorafgaande jaar formuleerde die eind 2013 glashelder wat de gevolgen zijn, als je de informele sector laat voortwoekeren.

In de eerste plaats is het de Staat die inkomsten misloopt en door het gedogen zo niet het actief in de hand werken van allerlei misstanden steeds verder daalt in de achting van regeringen en ondernemingen (Suriname staat op de lijst inzake publieke corruptie van Transparency International op nr 88). In de tweede plaats worden de belangen van werkende burgers geschaad vanwege de beroerde beloning en andere arbeidsvoorwaarden (als die er al zijn). Ook de gevestigde (formele) bedrijven kregen van de VSB trouwens een veeg uit de pan, voor zover ze indirect profiteren van die omstandigheid.

In de derde plaats is het belang van consumenten in het geding, omdat de kwaliteit van producten te wensen overlaat en bij gebrek aan toezicht ook de volksgezondheid in het geding is. En naast dat alles wees de vereniging op de morele repercussies onder de noemer ‘ondermijning van wetten, gezag, openbare orde en bestuur’.

Geen gehoor

“Eigen manier aanpakken”

SINDSDIEN HEEFT DE VSB zich nadrukkelijk aangesloten bij de campagne van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), die haar leden voorhoudt dat de transitie van informeel naar formeel hard nodig is. In verband daarmee heeft ze het afgelopen jaar beleidsmedewerker Cheryl Vroom naar Italië uitgezonden voor een internationale training. Vroom: “Elk land moet het op zijn manier aanpakken. Voor ons heeft het in kaart brengen van de informele sector de hoogste prioriteit. Dat spreekt onze leden aan, want voor hen is die sector een vloek. Er bestaat geen wetgeving waar je je op kunt beroepen, als je de oneerlijke concurrentie in die hoek wilt aanklagen.”

Directeur Steven Mac Andrew is zich ervan bewust dat de regering in deze tijd niet geneigd is de informele sector op de schop te nemen vanwege het risico van sociale onrust. Wel acht hij de tijd rijp om de discussie op gang te brengen, al was het maar om de resultaten van het beleid van de vorige regering- (Bouterse-1) te beoordelen.Mac Andrew: “Neem de commissie Ordening Goudsector. Die heeft echt niets opgeleverd. Kennelijk was het vooral de bedoeling de eigen belangen van bepaalde mensen en bedrijven te ordenen.” Juist nu het land flink onderuitgegaan is, zou je volgens hem nieuwe maatregelen kunnen en moeten voorbereiden. Maar zelfs in dat opzicht vindt hij bij de overheid geen gehoor.

Steun overheid

Straatverkopers -ST (7)

TEGEN DE STROOM in is zijn organisatie begonnen met trainingen voor starters, dat wil zeggen jonge ondernemers die na hun opleiding overwegen een eigen bedrijf(je) te beginnen. Onder het motto: “Als het jouw ambitie is winst te maken, is het jouw belang dat je in de formele sector opereert.” Natuurlijk zou het goed zijn om ook binnen de bestaande informele sector dergelijk werk te verrichten, maar gezien de omvang en de diversiteit van de sector gaat dat – zonder steun van de overheid de krachten van de VSB alleen te boven.

Dat één zwaluw nog geen zomer maakt, wisten we wel. Maar dat de Kamer van Koophandel en Fabrieken ons afscheepte met de mededeling dat men niets wist van de informele sector, omdat je daar per definitie niets van kúnt weten (het beestje heet toch niet voor niets zo!), was toch wel een verrassing.

Het is te hopen dat vandaag of morgen ook daar doordringt dat landen die hun zaakjes letterlijk en figuurlijk niet op orde hebben, op den duur zichzelf uit de (wereld)markt prijzen. Zelfs als ze dan hun bodemschatten in de aanbieding doen vaak het enige kunstje dat mannen-aan-de-macht hebben geleerd is er geen redden meer aan.

Dit artikel is verschenen in onze weekendbijlage van 17 september 2016.

Bron: DWTonline.com
– http://www.dwtonline.com/paramaribo-post/2016/09/23/informele-sector-zegen-en-vloek/